Opdrachtgever

Lewenborg Energie

Dienst

Advies

Projectleider

Marijn van den Heuvel

Deze haalbaarheidsstudie beschrijft vier collectieve warmte- en koudesystemen. Hierin wordt een onderscheid gemaakt tussen een ZLT net, LT net, LT net met koude en een MT warmtenet. Deze systemen worden vergeleken met de lucht-water warmtepomp, als meest gangbare individuele optie. Deze studie concludeert dat een MT systeemvariant met restwarmte uit de Eemshaven of aquathermie (TEO/TEA) een financieel haalbare collectieve warmtevoorziening voor heel Lewenborg kan bieden.

Het projectgebied, de wijk Lewenborg, dat is beschouwd in deze haalbaarheidsstudie bestaat uit 4.743 objecten die in totaal 5.293 WEQ representeren. Hiervan is 38,7% in bezit van een van de twee woningbouwcorporaties, Nijestee of Lefier. Veel van de gebouwen in het projectgebied zijn vanwege hun bouwjaar of geregistreerde energielabel al gereed geacht om aangesloten te kunnen worden op een MT warmtenet. Om verwarmd te worden met een LT of ZLT warmtenet dienen nog aanvullende woningmaatregelen genomen te worden. Voor woningen die nog niet aan label B voldoen, 3.451 WEQ, is een investering nodig van € 4.750 tot € 20.500 (gemiddeld € 10.986) aan woningmaatregelen.

De wijk heeft anno 2022 naar verwachting een warmtevraag van 192.338 GJ/jaar. Na het isoleren van slecht geïsoleerde of oude gebouwen tot label D wordt dit minimaal gereduceerd tot 191.757 en na isoleren tot label B wordt dit verder gereduceerd tot 167.101 GJ/jaar. De verwachte koudevraag is 10.167 GJ/jaar.

Er is voldoende potentieel aan warmtebronnen rondom de wijk om in deze warmtevraag te voorzien. Zowel het effluent bij de RWZI Garmerwolde (420.566 GJ/jaar), als aquathermie uit oppervlaktewater (203.016 GJ/jaar) en restwarmte uit de Eemshaven hebben alle drie op zich al voldoende potentie om de gehele wijk van warmte te kunnen voorzien.
Er zijn negen varianten (a t/m i) in bronmix met opslagmethoden bepaald en er zijn vier warmtenet varianten (1 t/m 4) bepaald. Per bronmix variant is bepaald of ze van toepassing is op een of meer van de vier warmtenet varianten. Hierdoor ontstaat een matrix van 36 systeemvarianten. Hiervan zijn 28 systeemvarianten als toepasbaar aangenomen voor Lewenborg.

Voor alle 28 systeemvarianten is een business case opgesteld waaruit de financiële haalbaarheid is bepaald. Van de 28 systeemvarianten zijn er zes varianten financieel rendabel (IRR > 6,00%), namelijk:
• Variant 2i: LT net met restwarmte uit de Eemshaven en gas voor de piek. IRR 6,19%.
• Variant 4a: MT net met TEO en gas voor de piek. IRR 6,49%.
• Variant 4b: MT net met TEA en gas voor de piek. IRR 6,26%.
• Variant 4d: MT net met luchtwater warmtepomp en gas voor de piek. IRR 6,21%.
• Variant 4g: MT net met zonthermie, TEO, seizoensopslag en gas voor de piek. IRR 6,06%;
• Variant 4i: MT net met restwarmte uit de Eemshaven en gas voor de piek. IRR 8,83%.

Ook volgt dat een ZLT systeem, oftewel bron-net, in geen van de gevallen financieel interessant is voor Lewenborg. De variant met een 4-pijps LT net met koude is voor geheel Lewenborg of een groot subgebied ook niet financieel rendabel en zou enkel interessant zijn als het projectgebied gunstig gekozen wordt.

Tegenover de gunstigere financiële haalbaarheid van de MT systeemvarianten ten opzicht van de LT systeemvarianten staat een hogere jaarlijkse CO2 uitstoot. Het verschil is voornamelijk in de eerste jaren van exploitatie het grootst. Naarmate de tijd vordert en de elektriciteitsmix steeds duurzamer wordt, wordt dit verschil kleiner. Daarnaast neemt de jaarlijkse uitstoot ook af door zonthermie in combinatie met thermische energie opslag mee te nemen als warmtebron. Dit heeft wederom een negatief effect op de financiële haalbaarheid van het project. Er is dus binnen de warmtenet varianten sprake van een omgekeerde relatie tussen duurzaamheid, door een lager temperatuurregime en opslag, en financiële haalbaarheid.
De jaarlijkse kosten voor de klant van een MT systeemvariant zijn lager dan die van een LT variant. Hierbij is voor woningen die nog aanvullende woningmaatregelen vereisen ook een financieel voordeel ten opzichte van de individuele LWWP. Voor woningen zonder deze aanvullende maatregelen zijn de jaarlijkse kosten van de MT variant en de LWWP vergelijkbaar.